Onderbouw
De leerkracht (en de kinderen) zingen:
(Een kleur, bijv:) Rood, rood, ik heb geen rood,
ik moet nog rood gaan zoeken,
hier in alle hoeken.
De leerkracht wijst een kind aan met een rood voorwerp. Dat kind noemt een kleur. Nu wordt het liedjes met die kleur erin gezongen. Het kind loopt ondertussen met zijn voorwerp in de hand door de kring. Bijv.
Blauw, blauw, ik heb geen blauw,
ik moet nog blauw gaan zoeken,
hier in alle hoeken.
Het kind dat in de kring loopt, wijst een kind aan met een blauw voorwerp. Dit kind gaat ook meelopen en mag de volgende kleur kiezen.